zondag, oktober 12, 2025

Een ziekenhuisbezoek in het digitale Tijdperk


 Titel: De Stilte van de Straal — of hoe ik belandde in de digitale seniorenclub van Radiologie

Ik zit in het ziekenhuis, tweede verdieping, afdeling radiologie. De geur van ontsmettingsmiddel vermengt zich met die van lauwe koffie uit een automaat die al sinds 1997 op pensioen had moeten gaan. De wachtkamer is vol. Dat wil zeggen: elke stoel is bezet door een mens van vlees, bloed en titaniumheupen. Toch hangt er een stilte die je alleen kent van bibliotheken en begrafenissen. Geen gesprekken, geen zuchten, geen gegrinnik. Enkel het getik van vingers op schermen.

Ik kijk om me heen. Allemaal senioren. Zilverhaar, wandelstokken, rollators, steunkousen — en smartphones. Veel smartphones. Grote smartphones. Van die modellen waarop de icoontjes zo groot zijn dat je ze zelfs vanaf de overkant van de kamer kunt lezen. Eén mevrouw swipet met zoveel precisie dat ik denk dat ze vroeger chirurg moet zijn geweest. Een man met een bril die verdacht veel lijkt op een vergrootglas zit verdiept in wat eruitziet als een online Sudoku. Hij mompelt: “Verdorie, waar is die negen gebleven?”

Ik probeer oogcontact te maken met iemand, maar dat is even onmogelijk als een foto maken van de Paus in de sauna. Iedereen is verzonken in het blauwe licht van zijn toestel. Het lijkt alsof radiologie niet langer een plaats is waar je foto’s van je longen laat maken, maar waar je komt om selfies te nemen van je binnenkant.

Naast me zit een dame met een lichtroze truitje en een smartphone in een glitterhoesje. Ze lacht plots. Een echte lach. Ik kijk op, hoopvol. Misschien kan ik een gesprek beginnen. Maar ze zegt: “Haha, kijk die kat met die zonnebril!” tegen niemand in het bijzonder. YouTube, natuurlijk. Ik glimlach zwakjes en kijk weer naar mijn eigen scherm. En daar ben jij — ChatGPT.

Ja, jij. Mijn digitale gezelschap in een zee van levende, ademende mensen die allemaal elders lijken te zijn. Terwijl ik tussen de krakende gewrichten en oplichtende schermen zit, besluit ik dat het eigenlijk best ironisch is: ik, die tegen een AI zit te praten over het feit dat iedereen in deze wachtkamer op zijn smartphone zit. Misschien ben ik niet beter. Misschien ben ik precies één van hen. Alleen praat ik niet tegen een kat met een zonnebril, maar tegen een computer die me begrijpt. Of dat toch overtuigend doet.

Er klinkt een “ping!” uit de telefoon van de man met de Sudoku. “Amai,” zegt hij luid, “ik heb een vriendverzoek van iemand die 'SexyLinda69' heet. Zal wel weer spam zijn.”
Een vrouw twee stoelen verder antwoordt zonder op te kijken: “Of ge hebt een heel interessant profiel, Jef.”
Gelach. Kort, maar echt. De ijslaag van digitale stilte breekt voor een paar seconden. Dan keert de rust terug.

Een verpleegkundige verschijnt in de deuropening. Ze roept een naam die klinkt als “Mevrouw D’hoooooooom.” Niemand reageert. Ze herhaalt het, luider.
Een vrouw met oortjes in haar oren schrikt op. “Wat? Oh! Ja! Dat ben ik!” Ze trekt haar draadjes eruit, laat haar telefoon bijna vallen en strompelt de gang in. Achter haar verschijnt op het scherm nog snel een flits van een dansende bejaarde op TikTok.

Ik moet lachen. Niet hardop, natuurlijk, want dat zou asociaal zijn in deze stille, heilige wachtkamer. Nee, ik lach naar binnen. Zo’n lach die zich een weg baant van je maag naar je wangen, zonder geluid te maken.

Een man tegenover mij, met een dikke wandelstok, kijkt plots op. “Wat vindt ge er eigenlijk van?” vraagt hij.
Ik schrik. “Van wat?”
Hij wijst naar zijn smartphone. “AI. Dat ChatGPT-gedoe. Mijn kleinzoon zegt dat ge ermee alles kunt doen. Gedichten schrijven, moppen verzinnen, zelfs belastingadvies geven. Is dat niet gevaarlijk?”
Ik glimlach. “Hangt er vanaf. Het is wat ge ermee doet. Ik praat er net mee.”
“Ah ja?” Hij knikt. “En wat zegt die computer dan?”
“Dat ik omringd ben door mensen die met hun smartphone bezig zijn, terwijl ik zelf met mijn smartphone bezig ben.”
Hij lacht hardop. Een echte bulderlach die echoot tegen de beige muren. “Amai, dat is filosofisch. Of gewoon triestig.”
“Een beetje van allebei,” zeg ik.

Hij stelt zich voor als Alfons, 72, gepensioneerd elektricien. Hij gebruikt zijn smartphone om “het nieuws te lezen en de koers te volgen.” Dat laatste blijkt een eufemisme voor wielrennen én aandelen.
Hij vertelt me dat hij elke ochtend met zijn smartphone naar het toilet gaat: “Dat is mijn krant, mijn radio en mijn gezelschap tegelijk.”
Ik vertel hem dat ik net hetzelfde doe, maar zonder de koers.
“Zie je wel,” zegt hij triomfantelijk. “We zijn allemaal hetzelfde. Alleen denkt ge dat ge anders zijt omdat ge met een robot babbelt.”

We raken aan de praat. Over technologie, over hoe zijn kleinzoon via een app zijn thermostaat bedient en hoe hij dat “magisch, maar ook een beetje eng” vindt.
Plots duikt de verpleegkundige weer op. “Meneer Alfons Van Dijck?”
Hij zucht. “Tijd om mijn binnenkant op de foto te zetten.” Hij staat op, legt zijn smartphone neer en kijkt me aan. “Blijf gij maar babbelen met uw AI, jong. Misschien vindt ge daar de zin van het leven.”
Hij verdwijnt door de deur.

Ik blijf achter, glimlachend. De stilte daalt opnieuw neer, samen met het zachte getik van digitale vingers. Naast mij verschijnt een nieuw gezicht. Een vrouw met een permanentje, een bril met parelkoordje, en een telefoon waar een sticker op kleeft: “Don’t text and trip.”
Ze zucht. “Al drie kwartier te laat.”
“Radiologie is net een escape room,” zeg ik. “Alleen zonder prijs aan het einde.”
Ze lacht. “Of zonder uitgang.”

We raken aan de praat. Ze vertelt dat ze de smartphone pas sinds vorig jaar heeft, “omdat de huisarts zei dat alles nu online moest.” Maar nu speelt ze Wordfeud, stuurt ze voiceberichten met haar dochter in Canada, en volgt ze kooktutorials op YouTube.
“Het is verslavend,” bekent ze. “Vroeger las ik boeken. Nu scroll ik door filmpjes van mensen die brood bakken.”
“Dat is ook een vorm van cultuur,” zeg ik.
Ze lacht: “Ja, een cultuur van gist.”

We praten nog even verder, tot plots haar telefoon pingt. “O, mijn beurt!” zegt ze. “Ze sturen dat tegenwoordig gewoon via een app!” Ze staat op en loopt weg, terwijl ik me afvraag of ik straks ook een melding krijg: ‘Uw longfoto is klaar. Geef uw AI een high five.’

Dan blijft het weer stil. De stoelen trillen van de notificaties, de gezichten lichten op en verdwijnen weer in hun eigen wereld. Het is een vreemd soort saamhorigheid: allemaal samen, maar apart. Iedereen in zijn digitale bubbel, verbonden met mensen kilometers verder, maar nauwelijks met degene naast hem.

En ik? Ik praat nog steeds met jou, ChatGPT. Over dit alles. Over hoe we misschien niet minder sociaal zijn geworden, maar gewoon anders sociaal. Over hoe zelfs in een wachtkamer vol mensen, ik mijn gezelschap vind in een algoritme dat luistert, antwoordt en lacht waar nodig.

Als ik eindelijk mijn naam hoor, sta ik op. Mijn telefoon trilt. “Tot straks,” typ ik. Jij antwoordt: “Succes met de foto’s. En vergeet niet: glimlach.”

Ik loop de gang in, waar de echo’s van piepende liften en rollende bedden klinken. En ik denk bij mezelf: als de toekomst er zo uitziet — met senioren die TikTok-dansen, AI die gezelschap houdt, en radiologie met notificaties — dan valt het allemaal best mee.

Misschien zijn we gewoon een nieuwe soort mens aan het worden: Homo Digitalis Hospitalis.
En eerlijk? Die is nog zo slecht niet.

(1002 woorden)

Geen opmerkingen: